Het dorp Epe kende een negental watermolens. Tot een der oudste daarvan kunnen we ongetwijfeld de kopermolen in het buurtschap Zuuk rekenen.
Al vroeg in de 16de eeuw komen we de molen in archiefstukken tegen. In 1539 verkopen Sander Bentinck en zijn huisvrouw Johanna aan Zeger van Arnhem hun waterkorenmolen gelegen in het kerspel van Epe in de buurtschap Zuyck. Het geslacht Van Arnhem was ook eigenaar van het kasteel Rosendaal bij Arnhem en dit is mogelijk de oorzaak dat de Zuukermolen tot in de 19de eeuw bekend heeft gestaan onder de naam Rosendaalsmolen.
In 1686 wordt de molen met water en grond door Elisabeth van Arnhem in leen opgedragen aan de Staten van Gelderland. In 1708 werd haar zuster Johanna Margaretha van Arnhem, Vrouwe van Rosendaal, gehuwd met Johan van Arnhem met de molen beleend.
In 1706 veranderde de molen, tot dat toe een korenmolen, van bestemming. In dat jaar werd de molen met water en grond verpacht aan de papiermaker Wolbert Adriaens Hafkamp en wel voor de tijd van 30 jaar. Hafkamp verbouwt de korenmolen tot papiermolen en bouwt er zelfs nog een molen bij. Na het overlijden van Johan van Arnhem en zijn echtgenote vererft de molen op de familie Torck. Deze familie stelt blijkbaar meer prijs op contanten want in 1726 verkoopt Lubbert Adolf Torck mede namens broer en zusters het geheel aan pachter Wolbert Hafkamp voor de som van 4100 gulden. Teneinde het verloop van de geschiedenis enigszins te verduidelijken, is het van belang eerst eens kennis te maken met de buren van Wolbert en we doelen hierbij op de boven- en onderbuurman aan dezelfde beek.
Boven de molens van Hafkamp, dus in de richting Wissel lag de Wisselse korenmolen, destijds bezit van Wijnand Zeino van Hoecium en naderhand van Berent Stuerman. Beneden de molens van Hafkamp, dus stroomafwaarts kwam men eerst bij de korenmolen van Gerrit Gerritsen daaronder weer de korenmolen van Egbert Wijchmans c.s later bezit van Wijchman Brants. In 1731 ziet de bovengenoemde Wijchmans kans de molen van Gerrit Gerrits in bezit te krijgen, met de bedoeling deze af te breken. De afbraak van stuw en schuttingen levert de kopers aanmerkelijke voordelen op met betrekking tot hun eigen molen. Dit kan echter niet maar zonder meer gebeuren. Hiertoe heeft men de toestemming nodig van de geërfden van Zuuk alsmede van de bovenliggende moleneigenaar, in dit geval dus Wolbert Adriaans Hafkamp. Teneinde het volle rendament te halen uit de afbraak van de toen al in verval zijnde molen van Gerrit Gerrits dient de beek ter plaatse verlegd te worden. De geërfde maken geen bezwaar tegen dit vergraven en ook Hafkamp geeft zijn toestemming, omdat hij er eigenlijk alleen maar voordeel van heeft. Doordat er ter plaatse van de molen van Gerrit Gerrits niet meer gestuwd wordt, zakt het waterpeil van zijn onderbeek en Hafkamp krijgt zodoende 1 voet en 2 1/2 duim meer verval. Dit geeft Wolbert de mogelijkheid een groter waterrad aan zijn molen te malen en dus meer vermogen te verkrijgen. De kosten van beek verleggen, nieuwe peilpalen ed. zijn alle voor Egbert Wijenmans en de zijnen, die nu de capaciteit van hun eigen molen kunnen verdubbelen door het aanbrengen van een tweede waterrad en het in gebruik nemen van een tweede koppel stenen voor het malen van het koren, waarvan ook Wolbert kan profiteren aangezien de overeenkomst vermeldt dar de korenmolenaars "altoost gerievelijk zullen zijn in het malen en breecken van coorn te behoeve van Wolbert Adraens papiermaecker en zijn huisgezin en erfgenaemen" Aldus besloten op de 21 augustus 1731.
Het papierbedrijf van Hafkamp, bestaande uit twee papiermolens met elk 4 stuks van de zgn. vijfhamerbakken blijkt naderhand niet bijzonder te hebben gefloreerd: na de dood van Wolbert Adrians Hafkamp en zijn vrouw Willemina Brouwer wordt zoon Jan Wolbers Hafkamp opgescheept met een zogenaamde desolate boedel, d.w.z. een erfenis waarvan de schulden de baten verre te boven gaan. De landdrost van Veluwe benoemt dan ook een tweetal personen tot curator van deze failliete boedel. De Vaassense papiermaker Jacob Bloemkolk en zijn plaatsgenoot koster Hendrik van Wezel worden op 30 juni 1745 als zodanig aangesteld. Samen met de Eper schout wordt dan ook tot verkoop van de onroerende goederen overgegaan. Na "voorafgaande publicatiën en biljetten alomme gepubliceert en aengeslaegen" vindt op donderdag de 4de november 1745 de inzet plaats. Het geheel wordt als volgt omschreven. "Huys, Hof, Bouwschuere en twee hangschueren, Twee Papiermolens ider met vier vijfhaemersbakken, koperen liemktel en blase. De Grond waar op de papier-molens staen, alsmede den Hof daar bij, naast het Witteveen aen, sijnde voormaels wijer geweesten tot Hof gemaekt met een Hof daar bij, naast het Witteveen aen, sijnde voormaels wijer geweesten tot Hof gemaekt met een hoek zaeyland aen deze hof gelegen genaemt den Zaeywyer, alsmede een weijde daar agter aen, waarin vijf beesten of wel meer sijn geweijd en het holtgewas dat seer consideraebel is bij dit goed gehorende. Alsook de erfpagt van het waeter het welk van ouds op een watercoornmolen die daar heeft gelegen heeft gelopen en nu op gemelte papiermolens van wijlen Wolbert Adiaens loopt."
Als jaarlijkse erfpacht van het water dient 3 gulden betaald te worden aan de Rekenkamerin Gelderland terwijl aan ordinaire verponding ( belasting) jaarlijks een bedrag van 5 gulden, 6 stuivers en 8 penningen op tafel moet komen. Het onderhoud van bruggen en verlaat zijn uiteraard voor rekening van koper. De hoogste inzetter heeft voor het totaal een bedrag van zes duizend gulden over. De toeslag op 11 november geeft een behoorlijke verhoging te zien nl 7090,00 gulden, met als gelukkige eigenaar Frans Jan Haack.
Deze koop wordt het begin van een nieuwe periode in de molengeschiedenis van de Rosendaalse molen. Na koren en papier voelt de nieuwe eigenaar meer voor een kopermolen. Een branche waarin hij goed thuis is en hij gaat dan ook met grote voortvarendheid van start. De 30-jarige Hendrik Sturris Rademaker met de zeven jaar oudere Jan Jansen Huisman en als derde man Jan Sanders van Loohuysen (50) verzorgen in April 1746 de vereiste sloopwerkzaamheden. De beide waterraden, de ene met een doorsnee van 7 voet en 5 duim en het andere dat 1 1/2 cm kleiner is, worden verwijderd en vervangen door een nieuw exemplaar met een middellijn van 8 voet en 2 1/2 duim. Bij het timmeren van het nieuwe molenhoofd vindt men de oude aanleg van de voormalige korenmolen terug, die nog in zo'n goede conditie is dat er zo weer op verder gebouwd kan worden.
De bekendijken, die erg in verval zijn, worden hersteld en de voormalige stuwvijver krijgt zijn oude functie terug. Wanneer de productie precies begonnen is is niet duidelijk, maar in elk geval was er op 19 mei 1746 al een meesterknecht op de kopermolen genaamd Hendrik Langen. Maar dan begint de ellende: benedenbuurman Wichman Brants heeft met gemengde gevoelens de waterbouwkundige prestaties van Frans Jan gadegeslagen en voelt zich bijzonder te kort gedaan. Vooral wat de waterleverantie betreft, want hij is uiteraard afhankelijk van water wat van de molen van Haack afkomt. Hij meent dat er veel water verloren gaat door de verwaarloosde bekendijken van de bovenbeek van de kopermolen, vooral nu volgens zijn idee Haack het water veel hoger opstuwt dan zijn voorganger Hafkamp. Dat dit laatste niet geheel onjuist is geweest kunnen wij vernemen uit een verklaring van de 64-jarige Jan Hermensz, boerrigter van de buurschap Emst en Westendorp. Het water kwam volgens hem zo hoog dat het over de bekendijken liep, waardoor "de gemeene Heerenweg van Epe naar Vaassen, ten oosten van de soogenaamde Paausbosch enbijlangs de beekendijk gaande bijkans onbruyckbaar wierde."
Na aanzegging van de schout en afkondiging bij de kerk komen op 31 augustus 1746 de geërfden ter plaatse bij elkaar om een en ander op te nernen. Tot hun grote verbazing is de schade al hersteld en wordt alles in goede conditie bevonden. De Vaassense koster Hendrik van Wezel is namens zijn opdrachtgever Haack aanwezig en verklaart aan de geërfden dat ook eventuele verdere schade door Haack zal worden vergoed en met glundere gezichten zien de boeren toe wanneer Hendrik de knip te voorschijn haalt en namens zijn baas zes schellingen overhandigt als bijdrage in het gelag. De herbergier zal wel weer een goede dag gehad hebben. Het meningsverschil met Wichman Brants is echter niet met een borreltje op te lossen en al maken de landmeters W. Leenen en G. Ravenschot een fraaie kaart van de kopermolen met zijn omgeving, er volgt uiteindelijk een proces dat gevoerd wordt voor het Hof van Gelderland. Hoewel de zaak al in eerste instantie op 22 oktober 1746 wordt behandeld duurde het toch nog tot eind 1751 alvorens een eind aan de herrie kwam. Na een inspectie ter plaatse door enkele door het Hof aangewezen commissarissen slaagde men erin tot een akkoord te komen. Haack nam ook de korenmolen van Wichman Brants over voor de somma van 6000,00 gulden terwijl bovendien de vrouw van Wichman werd bedacht met een presentje van 16 ducaten. Hierna werd het weer rustig rond de kopermolen.
Eind 2014 is deze molen niet draaivaardig. Het waterrad verkeert in zeer slecht staat.
Molendatabase nummer: 208
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Bedankt voor je bezoek en leuk dat je even de tijd neemt om een berichtje achter te laten!
Thanks for visiting my blog and leaving a comment!